© 1989 - 2024
Het gruwelijke verhaal van Wabe Douwes, drs Jan T. Bremer 2003, Wieringen, het Wad en het water
Oosterland - Aan de Akkerweg in Oosterland ligt schuin tegenover de eeuwenoude Michaëlskerk de Wabe Douwesweid. De naam van het stukje land herinnert aan Wabe Douwes, een eilandbewoner die zijn leven eindigde aan de galg. De eis was nog erger geweest: 'Op een kruys, omme op het zleve van onderen op levendig te worden geradbraakt totdat de doodt na volgt'. Daarna zou 'zijn doode lighaam worden gebragt op het galgeveld en aldaar gesteld op een rad omme op het zelve te blyven sitten totdat zijn doode lighaam door de vogelen des hemels ende injurien van de lugt zal sijn verteert'.
Hij was overigens niet de enige die gevonnist werd. Tegen zijn vrouw Dieuwer Lamberts werd geëist dat ze op het schavot te Hippolytushoef 'tot uijtstortinge van bloede zou worden gegeeselt, daarna met het wapenijser van desen eijlande worden gebrandmerkt ende voorts gebannen uijt den lande van Holland en West Friesland haar leven lang'. Het vonnis was echter milder; na geseling werd Dieuwer Lamberts voor vijf jaar verbannen...
En dan was er de dochter, Maartje Dirks. Omdat zij gezwegen had, en middelen had ingenomen 'tot afdrijving van de vrugt', werd ook van haar geseling op het schavot geëist en levenslange verbanning. Zij is tenslotte voor zeven jaar verbannen, doch niet gegeseld. Het gerechtelijk onderzoek had ruim een half jaar geduurd. Eindeloos waren de verhoren geweest. Honderdtwintig door de secretaris van het eiland volgekriebelde foliovellen met verklaringen waren het resultaat. En telkens weer dat woord bloedschande. Bloedschande en overspel. Wabe Douwes had overspel gepleegd, dat is geslachtsgemeenschap anders dan met de echtgenote. Maar bloedschande? Maartje Dirks was niet zijn lijfelijke dochter, maar zijn stiefdochter. Maar dat zag met toen toch anders. In de ogen van de 18e eeuwse rechters was de dochter van zijn vrouw uit een eerder huwelijk, wel degelijk zijn dochter. Bovendien had de veertigjarige Wabe Douwes de zeventienjarige Maartje ontmaagd. En dat werd hoog opgenomen. Vandaar dat hij beschuldigd werd van maagdenroof en bloedschande. Hij had de jonge dochter toen 'sij met hem besig was stroo te verleggen', enkele malen 'vleeselijck gebruyckt'. Zeker, zij had zich verzet, 'waerin sy egter door hem, soo door dreijgementen als verwoede aanvallen overwonnen wiert'.
Toen Maartje na verloop van enige maanden haar stiefvader 'openbaarde dat zij bevrugt was', had hij gezegd dat hij alles wel in orde zou maken. Hij had rattenkruid meegebracht uit Medemblik 'om hare vrugt, was 't doenlijk af te drijven'. Maartje had het door hem meegebrachte goedje met wat bier ingenomen 'waarvan sij heel benaut was'. Daarom was het bij die ene keer gebleven. En intussen groeide het kind in haar schoot. Toen Maartje haar moeder wilde zeggen dat 'sij geloofde dat sij kraemen moest' had Wabe Douwes haar dit ten strengste verboden. 'Als gij dat tegen imant segt, dan sal ik maken dat gij nooit meer opstaat'.
Natuurlijk ontdekte moeder Dieuwertje op enig moment dat haar dochter zwanger was. 'Sij hadt sulx gekreegen op een Amsterdamse reys', wist Wabe te vertellen. Tja, wat doet zo'n deerntje ook in zo'n grote havenstad. Na verloop van tijd ontdekte Dieuwer wat er werkelijk gebeurd was. Maar ze deed er het zwijgen toe. 'Om de schande voor haar Famiely en kinderen te bedekken'. En omdat haar man haar bezwoer dat hij er voor zou zorgen dat alles in orde zou komen.
Op een zonnige zondagmorgen in mei van het jaar 1752 gebeurde het tenslotte. Toen Maartje die ochtend wakker werd was het bed helemaal nat. 'Godt, ik ben soo benaut', had ze geroepen. In de kortste keren was haar stiefvader bij haar. Zij voelde nog dat hij 'haer aantaste om te helpen verlossen'. Daarna raakte ze 'buyten kennis'. Ze kwam pas weer 'bij haer verstant sijnde geheelijk verlost'. Toen ze Wabe Douwes naar het kind vroeg antwoordde die slechts 'vraagst dou daer nog na?' Zo wist ze niet of ze een meisje of een jongen had gebaard. Leefde het kind? Waar was het? Ze wist het werkelijk niet. Haar moeder was tijdens de bevalling beneden geweest 'bij hare klijne kinderen'. Antje van twaalf, Dieuwer van zes, Maartje van vijf en Lambert van drie jaar. Tot overmaat van ramp was Jan Jacobsz. Kooy, een visserman van de Nieuwe Sluis, langsgekomen. Gewoon voor een praatje. De goede man, als getuige gehoord door het gerecht, zei geen idee te hebben wat zich elders in het huis had afgespeeld. Toen Jan Kooy vertrokken was, had Wabe Douwes alleen maar tegen zijn vrouw gezegd dat er inderdaad een kindje geboren was. 'Een ontijdig kint, waervan het hooft altemael verdorven was..."
Inmiddels kwamen in het dorp allerlei geruchten op gang, geruchten die doordrongen tot de eilandbestuurders in Hippolytushoef. 'Quade opspraak en gerugte' staat er zelfs in de verbalen. Maartje Dirks zou verlost zijn van een kind, maar het kind was 'tot nog toe niet aan den dag gekomen'. En om aan de geruchten een einde te maken gelastte de baljuw en schout van het eiland een onderzoek. Allereerst werden de twee vroedvrouwen van het eiland naar Maartje gestuurd. En zij bevonden dat deze 'korte dagen geleden van een kint verlost was, als sijnde de borsten vol sog'. Ja, de vrouwen hadden 't zog zelfs geproefd, 'sijnde melksoet'. Bovendien had Maartje overduidelijk 't lighaam als een kraamvrouw'.
Ze had bovendien aan de vroedvrouwen verteld dat haar stiefvader de vader was van 'haer verloste vrugt'. En ook dat zij tegen wil en dank door hem verleid was. Waar het kind was wist ze niet. Haar stiefvader had gezegd dat hij het naar het kerkhof zou brengen. Haar moeder had het hele verhaal beaamd en er aan toe gevoegd dat haar man gezegd had: 'neem een touw en haal mijn hals digt, want ik heb het verdient'.
Maartje Dirks had dus een kind ter wereld gebracht, maar waar was het gebleven? De eilandbestuurders deden wat voor de hand lag. Ze lieten zoeken in de naaste omgeving van de woning van Wabe Douwes. Na lang zoeken vonden ze tenslotte in de zuidwesthoek van de tuin achter het woonhuis 'een kleyn en jong gebooren kint, leggende bij gis een groote voet onder de aarde in een linnen doek'. De beide chirurgijns van het eiland, Niclolaas van Dompselaar en Caarel Diederik van Haeren, werden ontboden 'naer 't Regthuys der Stede Hipelitushoef' om het kindje te onderzoeken. Zij bevonden 'na 't zelve kint geopent, gevisiteert en geinspecteert te hebben... dat 't selve kint, sijnde een meysje, levendig ter weerelt is gekomen'.
Maar nog steeds wist men niet wat er precies gebeurd was. Toen de heren van 't gerecht Wabe Douwes tenslotte hadden gearresteerd, zei hij aanvankelijk van niets te weten. Pas na eindeloze verhoren gaf hij toe dat het kind levend ter wereld was gekomen en dat hij de navelstreng had doorgesneden, vervolgens had hij het wichtje in een doek gewikkeld en naar zolder gebracht en in een mand gelegd. Daar het het kindje anderhalf etmaal gelegen. Wabe Douwes had de nageboorte in de tuin begraven en tenslotte ook het kindje dat inmiddels 'door versuym' gestorven was.
In de aanklacht tegen Wabe Douwes is sprake van een 'dubbele moord'. Hij had niet alleen het kind 'ter doot gebragt' maar ook zijn stiefdochter 'door het niet behoorlijk assisteren, mede aan de doot blootgestelt'. En zo werd Wabe Douwes te Hippolytushoef gehangen. Bijzonder triest was ook het lot van zijn vier nog jonge kinderen: vader dood, moeder en zuster verbannen. De kinderen werden, op kosten van de kerk van Oosterland, bij vreemden ondergebracht. Erger nog was wellicht dat ze op het eiland een heel leven lang kind-van-een-gehange waren.